Waarom erger ik me aan mijn partner

Wat ik leerde over verbinding van mijn zoon

Een volkswijsheid luidt: “Je wordt in het leven drie keer opgevoed: een eerste keer door je ouders, een tweede keer door je partner, en een derde keer door je kinderen.” Daar moest ik aan denken toen Mariam en Wilfried voor me zaten. Beiden late veertigers en na een jarenlang huwelijk amper een jaartje samen. Maar ze werden wanhopig van de barsten in hun relatie en snapten niet hoe ze elkaar zo graag konden zien en tegelijk toch zo ver van elkaar leken weg te drijven. Het deed me denken aan een les die ik leerde toen mijn zoon worstelde met zijn verslaving.

Toen ik aan Mariam en Wilfried bij het begin van hun eerste sessie vroeg hoe ze mekaar hadden leren kennen, schuifelden ze wat zenuwachtig in hun stoel. Een vriendin van Mariam had hen aan mekaar voorgesteld. Ze dacht dat de twee een goede match zouden zijn.

Het leven had hen niet gespaard, zoals dat heet. Met andere woorden: de jarenlange relaties waar ze uitgekomen waren, hadden de nodige littekens achtergelaten op hun zielen. Daarom waren ze echt wel vastberaden om wat zij hadden te doen slagen.

Het aantrekken en afstoten tussen deze twee mensen was een duidelijk patroon geworden en nu ze samenwoonden, gebeurde het alsmaar vaker

Aantrekken en afstoten

Kort na hun eerste date, waren ze al gaan samenwonen. Wilfrieds huis werd verkocht en Mariam stelde hem zelf voor om bij haar in te trekken. Haar kinderen waren toch net het huis uit. Er was plaats in haar appartement en in haar hart, zei ze zelf. Wilfrieds kinderen zagen het dan weer niet zitten om hun vader een tijdje in huis te hebben tot hijzelf een geschikte andere woning had gevonden. Maar na een paar weken waren de ergernissen begonnen. Toen ik aan hen beide vroeg wanneer zij vonden dat het begonnen was, duidden ze allebei een andere gebeurtenis aan. Wilfried sprak over een telefoongesprek van Mariam met haar zoon waarna ze zo nors was dat hij in paniek sloeg. Mariam haalde dan weer een anecdote van veel vroeger aan waarbij Wilfried was beginnen huilen omdat zij een keertje boos was geworden over een afspraak waar hij te laat verscheen. “Zo is het altijd”, zei ze. “Hij begint altijd te panikeren. Ik weet dan niet wat te doen en dan moet hij me met rust laten.” “Dat klopt”, zei Wilfried zacht, “ze gaat dan wandelen of trekt zich terug en dan mis ik haar verschrikkelijk”.

Het aantrekken en afstoten tussen deze twee mensen was een duidelijk patroon geworden en nu ze samenwoonden, gebeurde het alsmaar vaker. Het deed me denken aan de periode dat mijn zoon bij me inwoonde en ik de illusie koesterde dat ik “hem wel eens even van zijn verslaving zou afhelpen.” Ik had er een heel stappenplan voor uitgedokterd. Controle stond centraal in dat plan. Het moest ook wel, want hij had een enkelband gekregen na een veroordeling. Hij mocht dus van rechtswege slechts op vooraf afgesproken tijdstippen het huis uit.

Gaandeweg begon me te dagen: deze jongen, die zo hard op me leek en die ik een heleboel dingen had geleerd -van op het potje gaan en fietsen tot vrienden maken- was eigenlijk een vreemde voor me geworden

Onder één dak?

Mijn zoon had zijn straf lijdzaam aanvaard. Het was de enkelband of de gevangenis, dus die keuze was ook snel gemaakt. Vermits ik thuis ook mijn kantoor had, vond ik dat ook een uitstekend idee. Er was maar één probleem: het was geleden van toen hij een baby’tje was dat we nog zo dicht op elkaars lip hadden gezeten. De eerste paar dagen lukte het prima, maar na een week begonnen de ergernissen zich van beide kanten op te stapelen. Hij hing naar mijn zin iets te veel voor zijn computer. Wanneer ik er iets over zei, klapte hij dicht en ging naar zijn kamer boven of zweeg urenlang.

Gaandeweg begon me te dagen: deze jongen, die zo hard op me leek en die ik een heleboel dingen had geleerd -van op het potje gaan en fietsen tot vrienden maken- was eigenlijk een vreemde voor me geworden. Hij zei het me ook letterlijk in een boze bui: “Hou ermee op pa. Je weet totaal niet wie ik ben”. Het was een slag in mijn gezicht, maar het was helaas ook waar. De zoon die ik me voorstelde bij mijn heroïsche plan om even komaf te maken met die verslaving, bestond alleen maar in mijn verbeelding.

Later op de avond van dit conflict zag ik een interview met Gabor Maté, een Canadese psychiater en verslavingsspecialist. “Verslaving is een ziekte”, zei hij daarin. “En verslaving is ook het tegengestelde van vrijheid. Maar we moeten er vooral vanuit gaan dat verslaafde mensen een pijn willen verdoven. Het zijn per slot van rekening verdovende middelen. Ze verdoven een kwetsbaarheid. Het geeft hun moed en branie om door de wereld te stappen zonder angst om afgewezen te worden.”

Waar begint verbinding?

Ineens begreep ik dat het niet zo simpel was om genoeg controle op dat verslaafd gedrag te gaan uitoefenen om er een einde aan te maken. Ik moest ook kijken naar de behoefte tot verbinding die erachter zat. Als ervaringsdeskundige en verslavingszorger heeft mijn zoon over verbinden en relatievorming nu (hij is nu al 9 jaar in herstel), trouwens schitterende blogs over geschreven.

Ik vertelde Mariam en Wilfried hoe moeilijk het voor mij geweest was om verbinding te zoeken met mijn zoon die ik al zo lang kende en droeg hen dus op om eerst eens te proberen écht naar elkaar te luisteren zonder meteen een antwoord of een oplossing te bedenken. Ze keken mekaar vol ongeloof aan en schoten in de lach. “Zou het zo simpel zijn”, vroeg Wilfried. Ik zei alleen maar: “Het is misschien de eerste stap van jullie proces”.